|
Het
dagelijks leven 1

érgens
unne rumboer...
Op deze pagina o.a.: uurste
autorit...rom- en gruuntenboer...blinde ezel...vodden, vellen en scharesliep...in
de teil...goed heilig man...brood en butjes...erpel en vis ... ons vèreke... kruitvat... drank(mis)bruik...
haren
knippen tussen de fietswielen...
Uurste autorit
De eerste keer dat ik in mijn
leven met een auto mee mocht was in 1948. In de Dorpsstraat verscheen een
automobiel in cabrioletuitvoering en die stopte bij ons thuis voor de deur. Dat
was nog eens iets. Bij Piet van Hirtum iemand met een auto! Het bleken kennissen
van ons moeder uit Helmond te zijn. Die kwamen op een zondagmiddag op d'n buurt
en de koffie. Geleuf mar dat wij trots waren en we stonden dan ook als ferme bewakers
bij de auto voor het geval er iemand was die het in zunne kop zu hoalen um er
ôn te kommen. Misschien gingen ze zelfs wel een eindje met ons rijden? En zo
geschiedde.
Om de beurt mochten wij, samen met de inmiddels aangesloten vriendjes, twee
tegelijk in de open auto. Achterin!
Met zijn jeugdig vrachtje karde onze 'chauffeur' richting de Schel, draaide in
het zand op
het aauw kermisterrein en keerde terug naar Dorpsstraat G72 om de volgende
twee op te halen. Het was een grote gebeurtenis die ons lang is bijgebleven.
De rom- en gruuntenboer
Deze
unieke foto
van onze romboer Sjaan van Grinsven is tijdens de kermis
van 1945 gemaakt voor mijn geboortehuis in de Dorpsstraat t.o Marinus
Groos. De muilezel was bijna blind. Duitse soldaten hebben dit dier
geroofd in een Franse kolenmijn waar hij ondergronds werk moest
verrichten. Tijdens hun opmars hebben ze hem meegevoerd naar Nederland. Na
de oorlog kreeg Sjaan hem toegewezen uit resten van het Duitse leger
via de heer Van Braam uit Berlicum. Zijn broer Leo, van wie ik deze foto
kreeg, zag hem liggen tussen de kermisfoto's en heeft deze toen gekocht.
In die tijd kwam in de
Dorpsstraat naast Sjaan van Grinsven ook Tieske van Grunsven met paard
en kar
bij ons langs de deur om melk te venten. Uiteraard reden er nog
meer melkventers in andere wijken van Rusmolle Zij tapten de melk in mooie maatbekers uit
een grote romtuit met een kraantje die zij op hun melkkar hadden staan en
goten dat vervolgens in een pan of schaal die door de klant werd
aangeleverd.
De litermelkflessen met de mooie afsluiting van zilverkleurig
folie waren toen net zo'n beetje in de handel aan het komen.
Zie voor meer informatie over Sjaan van Grinsven de pagina
Raadhuisstraat
op deze site.
De rijdende groenteboer was Nol Savelkous uit de Stationsstraat maar
iedereen kende hem
als Nol Meties. Unne'n échte Rusmollense mins. Zijn ouderlijk huis stond
op de hoek van de Raadhuisstraat en Venstraat onge-veer waar nu de Aldi
is. Zijn paard kende
precies de route én alle klanten. Als Nol uit een huis kwam startte het
al en hield stil bij de volgende klant. Zo ook bij ons voor de deur.
Tijdens het wachten kon je soms wel zéér goed zien dat het
een hengst was en dat vonden wij natuurlijk prachtig. In onze baldadigheid
gooide wij daar wel eens zand tegenaan waardoor 'het' niet meer terug kon.
Nol kwaad, mopperde bij ons moeder: " Truus, die verrèkte jong he´n 't wir
gedaon", vroeg om een emmer water en maakte het zaakje bij zijn paardje
zandvrij zodat "de lift" weer goed funcioneerde. De bijnaam Meties komt
van een van de voorvaderen van Nol die Mathijs heette. Dit werd verbasterd
tot Meties.

De groentekar van Nol Meties
met Nol uiterst rechts in 't leer en op de
voorgrond Dina van Piet van 't Voske.
Rechts Nol op z'n zondags bij zijn laatste groentekar. Dit was zo'n auto'tje met voor maar een wiel, een driewieler dus.
Vodden,vellen
en scharesliep
Een
mollenvanger mi
z'n hundje.
Regelmatig hoorde
je in die tijd iemand op straat: toddeeeeh... metáááleh... en... mollenvelléééh
roepen. Dan reed er iemand met en bakfiets door 't durp die hazen- konijnen- en
mollenvelden opkocht. Veel mensen slachtten toen thuis zelfgefokte konijnen. Ook
jagers deden dat met hun jachtbuit omdat de velletjes van de dieren nog geld op
brachten. De beestjes werden bij de slacht zorgvuldig en zonder beschadiging van hun
jasje ontdaan. De pels werd bin-nenstebuiten gekeerd en gevuld met
krantenpapier of stro om snel droog te krijgen. Vervolgens werden ze uitgestrekt tegen
het plafond of muur gespij-kerd zodat ze goed bleven tot de opkoper kwam. Mollenvellen
was ook goeie handel omdat hiervan o.a. kragen voor jassen van werd
gemaakt. Sommige mensen waren gespecialiseerd in het mollenvangen en
verdienden zodoende een aardig zakcentje bij. De vellenhandelaar haalde tevens
aauw
ijzer en todden op. Of hij geld voor de ouwe troep betaalde weet ik niet meer.
Wel had hij vaste standplaatsen in het dorp, waar je de spullen kon afgeven.
Voor ons was dat het 'slagveldje', een braak liggend stukje grond waar nu het
parkeerterreintje naast het kerkhof bij de ingang van de Vreeburg passage is.
Dit veldje dankte zijn naam aan de 'vechtpartijen en oorlogsvoeringen' van
straat tegen straat, die de jeugd daar 'uitvocht'. In "vredestijd" stond daar dus
de toddenjood zoals ze hem in Rusmolle ook wel noemde. De kinderen die bij hem
todden of ijzer inleverde kregen hiervoor een kado'tje. Een gum, 'n
potlooike of 'n windmeuleke op 'n stokske mi garantie tot um d'n hoek. Soms
kreeg je een vilten speelgoedaapje aan 'n elastiekske, mi lange haoren en rooi
houtjes als hèndjes en voetjes. Maar de vreugde met zo'n aapje was meestal van
korte duur. Als je er mee thuiskwam werd het meteen afgepakt en weggemieterd
omdat onze ouders het maar een vies ding vonden en dachten dat er vlooien in
zaten, omdat het aapje op die bakfiets tussen de ouw todden en mollenvellen had
gelegen. Naast de handelaar in vellen en aauwe troep kwam ook de scharensliep langs
de deur. Die was gespecialiseerd in het slijpen van messen en scharen. Hij dreef
de slijpsteen aan door met zijn voet een plank op en neer te bewegen die was
verbonden met een groot wiel zo ongeveer als je een trapnaaimachine bediende.
Later gebeurde dat met
een luidruchtig moterke
dat verrèkes rookte. Soms verkocht de scharensliep ook wel andere artikelen zoals b.v.
illestiek, gòrre, kneupen, kèmkes, spèlden of pèrreplu's. Daarnaast repareerde hij huishoudelijk gereedschap. Wel moest je van te voren
goed de prijs afspreken
want daar was achteraf nogal eens geduvel over.
 
De oude kruiwagen-scharensliep. Rusmollense scharensliep v. Gulick in de Stationsstraat
In de jaren tachtig overleed de laatste 'moderne' Rusmollense toddenboer Janus
Damen.
In de teil
Als wij vroeger
gewassen moesten worden gebeurde dat in de teil. Dat was trouwens in elk
gezin zo. Hoe de volwassenen zich wasten weet ik eigenlijk niet. Ik denk
niet in een teil. Wij hadden thuis een zinken teil van behoorlijke
afmetingen. Dat moest wel omdat er veel kinderen waren en dus het formaat
van het te wassen slachtoffer nogal verschillend was. Op zaterdag middag
werd de teil in de keuken gezet en ging er een emmer of 15 water in. Of de
jongens dan wel de meisjes het eerste gingen weet ik niet meer, maar we
kregen niks van elkaar te zien. Ouders waren meesters in het
verbergen van de sekse. Bij ons bestond een volgorde. Ons mam waste ons,
zette ons naast de teil en ons pap droogde ons af en knipte indien nodig
de nagels. Zo werden we er vlot als op een lopende band doorgedraaid.
Bij sommige boeren deden ze in die tijd al aan hergebruik van warmte en
water. Die hadden in d'n herd een grote stookketel staan om varkensvoer te
koken. De hitte van de stookketel verwarmde tevens meteen d'n herd.
Zaterdags werd er water in de varkensketel gekookt om hun kroost te
reinigen. Het waswater werd niet weggegooid maar na de wasbeurt gebruikt
om de klompen mee te schrobben. Daar was over nagedacht!
De Goedheilig
Man
De
echte Sinterklaas
kregen wij in de vijftiger jaren meestal alleen op school te zien. Wel
kregen we op Sinterklaasmorgen een kado'tje en 'n bietje snoep.
Veel kinderen van grote gezinnen kregen extra speelgoed dat was gemaakt
door de oudere jongeren in Rusmolle. Deze oudere jongeren waren verenigd in de KAJOTTERS (Katholieke Arbeiders Jeugd). In de week vóór 6 december
brachten zij speelgoed, dat zij op hun "clubavonden" hadden gemaakt, bij
grote gezinnen. Als Zwarte Pieten verrasten zij de
kinderen met meestal houten speelgoed zoals:
kruiwagentjes, pakhuizen met takels, treintjes en poppetjes. Dit voorbeeld
heeft geresulteerd in het feit dat, toen wijzelf groter werden en van ons
Sinterklaasgeloof afvielen, de kadootjes voor onze jongere broers en zussen
maakten. Van allerlei
houtafval fabriceerden we hetzelfde speelgoed als we van de KAJ kregen. Het
eerste echte kado dat ik van mijn ouders kreeg was een motor met zijspan aangedreven met
een opwindveer. Kom er tegenwoordig maar eens mee! Toen ons moeder mij op
mijn achtste vertelde dat Sinterklaas niet helemaal echt was, kon ik 't
niet geloven en mijnn eerste vraag was: "wit onze'n Han dè ôk? ".
Plasje van de sint
Ook
in zestiger jaren werd Sinterklaas regelmatig in Rosmalen gesignaleerd. Ik
was een jaar of twintig toen in een cafè in 't durp de Goedheiligman een
bezoek bracht aan een aantal kinderen. Al weet ik niet meer bij welke
vereniging of gelegenheid maar ik was er in ieder geval bij om te
helpen. Hij zat op een soort troon zijn werk te doen. Heiligen zijn ook
maar mensen want op een gegeven moment kwamen er signalen van hoge nood
onder de baard vandaan. Hij zei met benepen stem op z'n Rusmolles:
Verdo... ik moet zeik....!Wat nu. Je kon de Sint moeilijk onder het
oog van tientallen jeugdige fans de toiletten laten bezoeken. Sinterklaas
deed zoiets niet! Zoals altijd, als de nood het hoogste is, komt de
redding nabij. De kasteleinsvrouw had een unieke oplossing bedacht. Hij werd met een smoes aan de jeugd de keuken in
gedirigeerd. Er was een stoel voor het aanrecht klaargezet. Hij zette zijn
mijter af, klom inmiddels rood aangelopen op de stoel, trok zijn rokken
omhoog, hing ze over zijn arm en enigszins verkrampt deed de Heilige,
terwijl we hem met tweeën van achteren vasthielden, zijn plas in de
gootsteen van het aanrechtblok. Het hoeft geen betoog dat de enkele
toeschouwers van dit onvergetelijke schouwspel bijna zelf in de broek zek.....van
het lachen. Zelf heb ik een paar keer als Sint in de schoenwinkel van Riet
en Sjef Dalewey in de Nieuwstraat gezeten. Jèntje van Bèrtje de Laat uit
de Dorpsstraat was Zwarte Piet. In het begin vond ik het wel leuk maar na
het zoveelste kind met een liedje en een tekening werd dat wat minder. Ik
wist niet zo goed meer wat ik moest zeggen. Veel verder als 'bende gij
altijd braaf geweest' en 'was je altijd een zuut meisje' kwam ik niet. Het
ABN en het Rusmollens dialect wisselde elkaar af. De lastigste kinderen
bewaarde ze schijnbaar altijd tot het laatst. Ook kinderen die niet wilde.
Sommige die teveel door de ouders opgehitst en bang gemaakt waren, gingen
van schrik buiten op de stoep liggen spartelen of hielden zich zo
vast aan de deurstijl dat ze met geweld losgemaakt moesten worden. En maar
krijsen. Tegen de tijd dat ze tot bij de Sint gesleurd waren was ik vaak zo
kwaad op de ouder(s) dat ik bijna niets meer kon zeggen en met de situatie geen raad
wist. Maar achteraf was het toch wel een leuke
ervaring.
Enige jaren daarna.
Ik was vrachtwagenchauffeur op een limonadeauto. Daarvoor droeg ik
dienstkleding die be-stond uit een broek en jack in afschuwelijk gifgroen
met de naam Wilson erop, een toen bekend merk. Enige dagen voor de
verjaardag van de Sint op een dag met spiegelgladde wegen, zou de scouting
een Sinterklaasavond vieren met alle verkenners. Mijn tweelingbroer Han
was hopman van deze scouting en kreeg eind van de middag een afmelding van
de Sint dat de hoeven van zijn paard niet over de gladde wegen konden. Hij
zegde dus af. Wat nu. Net toen
kwam ik thuis en zag onze'n Han de oplossing. Of ik de Sint niet wilde vervangen.
Ik had het nooit gedaan maar alla om te helpen dan. Ongewassen meteen mee
naar het Meeeuwennest in de van Meeuwenstraat, waar het honk van de
scouting was, en omgekleed. Het geheel was iets te klein en paste maar
net. Bij mijn binnenkomst zakte ik al meteen door het ijs. Die verrèkte
jong ha'n mee in de gaten wie ik was. Ha Krien riepen de oudste opstandig.
Toen ik eenmaal zat zag ik dat mijn kleding toch wel erg kort was. Onder
de mooie witte rok van de Sint staken twee benen in gifgroen met onderaan
een paar smerige werkschoenen. Maar afijn het geheel ging wel redelijk.
Toen de jongeren wegwaren heeft de scoutingstaf nog enkele gezellige
uurtjes met de Sint doorgebracht. Hoe dat afliep? Mijter ondersteboven op
de kop en daarop de pruik van Zwarte Piet, lekker slokje en op
schoot......een mooie griet! De Sint was ook maar een mens.
Hulpsint Krien in 1967 bij de scouting.
Brood en Butjes
Foto:
Niet onze Piet, maar wel zo'n vrachtfiets
Jan
d'n
Bies een zoon van bèkker Dirk d'n Bies (Verbiezen), kwam een paar keer in
de week met paard en broodkar
langs de deur om brood te bezorgen. Wij waren met een groot gezin dus er
was heel wat nodig. Vooral voor het weekend werd er veel mik naar binnen
gesjouwd. Daarnaast bakte ons vader een keer in de week zelf brood. Hij
kneedde in een grote zinken kuip een berg deeg. Dan stookte hij zijn
ijzeren bakoven heet die in de bijkeuken stond. Dat deed hij met musterdhout. Dat waren dunne twijgen die veel vlam-men veroorzaakten
waardoor de oven snel op temperatuur kwam. Er paste precies acht
bakblikken in, waaronder één blik van bijna een meter. De blikken werden
met deeg gevuld in de oven geschoven en s'avonds
laat er weer uit gehaald.
Het was voor hem hard werken maar wij hadden, vonden wij, het lekkerste
brood
van 't hil durp! Onze Piet heeft enkele keren voor bakker van Zuylen brood
bij de mensen thuisbezorgd. Hij moest met een vrachtfiets, waar voorop een
mand met brood stond, de klanten langs. Zo'n fiets was vèrrèkes
zwaor. Op een keer was hij met z'n volgeladen mand door
het zandweggetje tussen de smederij van The van de Voort en het huis van Martien van den Elzen in de Raadhuisstraat geploegd. Het was op zich al
een kunst om op die leeftijd met zo'n zwaar ding te fietsen en daarom
hadden wij veel respect voor hem hoe hij zonder te vallen door dè zandpèdje
waar gekommen. Voor het wekelijkse vlees kwam Pietje Voets "het
butjesmènneke" van de Graafseweg langs. Hij ventte ook met zo'n
vrachtfiets. Zijn butjes waren verpakt in
krantenpapier. Hiermee reed hij ook zomers mee onder de hete de zon zodat
je s'avonds een gedeelte van de krantentekst op de butjes kon lezen...!
Toen goedkoop vlees wat nu heel sjiek spare-ribs heet.
Erpel en vis
Mijn opa en oma
van vaders kant woonde op het Wild. Dat is de Maasdijk waar café
restaurant De Blauwe Sluis staat. Vroeger was dat het café van Henk
Smulders. Hij was ook veerman. Aan de overzijde van de Maas was een klein
zandstrandje en op mooie zomerdagen was hij de hele dag druk in de weer
met het overzetten van recré-anten. Hiervoor gebruikte hij een klein
bootje. Eigenlijk een uit de kluiten gewassen roeibootje met
buiten-boordmotor. Maar terug naar mijn opa en oma. Wij hadden een groot gezin en lustte wel wat. Vooral
de
aardappelen die mijn opa teelde die in de klei langs de Maas. Bijna
wekelijks moesten mijn tweelingbroer en ik een zak van die èrpel gaan halen. We deden dat op woensdag middag en
liepen dan in een uurke door de polder, bleven de middag bij opa en oma,
en keerde aan het eind
van de middag met de
bolderkar vol èrpels in een uurke weer terug naar 't durp.
Op de heenreis van een van onze èrpeltochten kwamen we in de polder langs de
"uurste
brug" over de wetering en zagen tot onze verwondering dat bijna al het water
verdwenen was. Hij stond bekant dreug! Arbeiders waren bezig om de
wetering te dempen. Wij stonden als mènnekes van 'n jaar of acht vol ontzag
te kijken naar de kolossale vissen die de polderwerkers uit het lage water
haalden. Ze hielden de grote vissen zelf maar gooiden af en toe een
kleintje in onze richting. We wilde die visjes wel hebben maar moesten de
èrpels nog halen. Dus wij in looppas naar opa's, de zak èrpel op de
kar en zo vlug mogelijk weer terug naar de wetering. Tot onze opluchting waar
d'r nog vis zat en wij laaiden de bolderkar zo vol als het kon. En toen op huis
aan. Maar we hadden helaas niet op het weer gelet. Het was al 'n uur of zes en
begon al 'n beetje donker te worden. Bovendien brak er een geweldig
onweer los begeleid met stortregens en hagel. Daar stonden we midden
in de polder met onze kar vis en èrpel. Snel maar richting het durp gelopen.
Plots doemde uit het donker een fiets op. Onze pa! Zijn gezicht stond
ook op onweer. Onze Han moest voor op de stang gaan zitten en ik achterstevoren op de pakkendrager om vanuit die positie de bolderkar mee
te trekken. En ons vader tegen de storm in terug naar Rusmolle. Bij
thuiskomst kregen we een paar flinke watsen tegen de luisterflappen. Het
temperde wel onze vreugde maar dat hadden het er wel voor over
omdat we toch wel trots waren op onze visvangst. Maar de buit moest wel
direct verwerkt worden om bederf te voorkomen. Iedereen werd
ingeschakeld om het zaakje
schoon te maken. Een aantal dagen achter elkaar hebben we vis gegeten.
Daarna vonden we ze niet meer zo lekker. Maar ze moesten op want het
waar zund om iets weg te gooien.
Ons vèrreke
Piet van Lier Vèrreke op de leer
Achter
ons
huis liep ons "vee". Uiteraard een hoop kippen, ko-nijnen voor de kerst en
een varken. Ons vader
was
ook jachtop-ziener geweest en vond het leuk om ook eekhoorns te hebben.
Die zaten in kleine kooien met trapjes e.d. zoals nu cavia's worden
gehouden. En er heeft bij ons in de schuur zelfs een tijdje een vos
opgekooid gezeten, waar zelfs schoolklassen naar kwamen kijken.
Een
varken was in die tijd, zelfs midden in het dorp, heel gewoon. Het werd
net voor de winter op de stoep achter het huis geslacht. Onze ome Jan, een
broer van ons vader, en Piet van Lier waren de huisslachters. Zij legde de kuus om, onthaarde hem en hingen hem aan de ladder. Keurig ontdaan van de
ingewanden hing hij daar te hangen en te pronken tot de keurmeester kwam.
Die zette op een aantal plaatsen mooie blauwe stempels op het varkenslijk
ten teken dat het een gezond beest was. Na een dag of drie werd onder
leiding van ons moeder, bijgestaan door een aantal hulpen, het varken
uitgebeend en kort gemaakt tot karbonaden,(bloed)worst, zult, spek en nog
veel meer lekkernijen om de winter door te komen. Een van de
specialiteiten was de reusel (puur wit vet) die in wekflessen werd gedaan.
Het kon dan langer bewaard worden. Men smeerde het op een snee brood en
bestrooide dat met zout. Wij als kiendjes vonden dè nie zô lèkker maar
b.v. onze Ome Bert, een broer van ons moeder die in Dinther woonde, was er
gek op en kwam hiervoor speciaal Rusmolle.
Kruitvat....
Ons vader was lid van de guld en had een groot oud geweer, volgens mij een
Leanfield, waar hij
zelf de kogels voor maakte. Daarvoor kocht hij van het leger lange mitarailleurbanden
met echte patronen. Hij verwijderde de kogel uit de huls,
verzamelde het kruit en haalde het slaghoedje eruit. Daarmee 'bouwde' hij
de patronen om voor gebruik bij schietwedstrijden. Hij had thuis een
hele voorraad van patronen los kruid en slaghoedjes. Overigens
hadden een aantal schutters van het gilde zo'n gevaarlijk goedje
in huis.
Tijdens de wedstrijden ofbij het koningschieten van de het gilde waren er altijd een aantal
deelnemers die zelf geen geweer of munitie hadden. Voor hun mochten wij
als jongens van een jaar of vijftien tijdens de wedstrijden de munitie
ter plekke bij de schutsboom maken. Tevens werden de patronen die bij het schieten
gebruikt waren door ons opnieuw gevuld en van een nieuw slaghoedje
voorzien. Hergebruik dus. Per gemaakte of opnieuw gevulde patroon
10 cent. (opbrengst vur de guld natuurlijk). Achteraf heb ik daar toch wel eens aan teruggedacht
hoe gevaarlijk dat was. Wij maakte deze kogels op een klein tafeltje bij
de schietboom. Er stond een blok hout op waar een gat in zat om de hulzen
rechtop in te zetten. Eerst werd met een priem het gebruikte slaghoedje
eruit gewipt en een nieuw slaghoedje aangebracht. Dan de huls omgedraaid
en nieuw kruid erin. Dat mocht niet teveel zijn want dan werd het schot
veel te sterk en kon dat een aardige terugslag tot gevolg hebben. Als
kogel werd dan een loden prop met een hamer in de huls geslagen. Om deze
proppen te maken werd er lood gesmolten en in een speciale maattang
gegoten zodat ze eenmaal afgekoeld precies goed in de huls paste. Het
kruit stond in een open kistje op tafel. Veel gildenbroeders rookten en bij
het kogels inleveren of kopen stonden zij met grote sigaren in hun mond
boven het tafeltje. Gelukkig is het altijd goed gegaan.
Ons vader
bakte in die tijd zelf brood en gebruikte hiervoor een grote oven die hij
stookte met musterhout. Deze oven stond bij ons in de bijkeuken. Het kruit dat hij
bewaarde om de kogels van te maken mocht niet vochtig worden. Bovenop zijn bakovenoven
stond een oud zeepdoosje met een paar kilo van
dat spul erin om het droog te houden. Tot het te droog werd en in brand
vloog. Gelukkig geen explosie maar wel een meterslange vlam die via het
plafond van de bijkeuken en de achterdeur een uitweg naar naar buiten
zocht. Binnen werd geen
kruit meer gedroogd........ !
Rusmollese café's
Café
De Schaapstal aan het begin van de Tweeberg
Net na de oorlog
waren er in het Rusmollense centrum nogal wat herbergen: In de Kerkenhoek had je
't Huukske (nu de Griek) van Hasje van Dijk die eigenlijk van den Burgt heette
en het cafe van Piet en Marie van Lier. Aan de Schoolstraat Jo Verstegen met Het
Gildehuis (nu de Bierelier). In de Dorpsstraat zaten Harry van Alphen (nu
kledingwinkel en slijterij de Nostalgie), Dorus Heymans (nu 't Karrewiel) en
Piet der Kinderen (nu d'n Beer), die alle drie hun cafe naar zichzelf noemden,
en Jan Schel met 't Centrum (nu de Kèp). Dan
was er nog café "Juliana" van Toontje en Marie Hermes, de Smid, in de Stationsstraat en
naast de spoorovergang van bij de Tweeberg cafe 'de
Schaapstal '. Dit café werd begin 1900
beheerd door Nardus van de Plas. Hij vertrok in 1905 naar de Dorpsstraat waar
hij het café opende dat in onze tijd de Kèp
heet. In de Schaapstal kwamen achtereenvolgens: Harrie en Kaat Swanenberg-van de
Wijst, Bert en Marie Swanenberg-Timmers en Joske en Truus van Zoggel-Timmers. De zaak
werd in de zestiger jaren voor de verlegging van de spoorwegovergang gesloopt.
Drankge(mis)bruik
Drankgebruik of zo men wil drankmisbruik kwam vroeger nogal eens voor. Het is in
mijn herinnering wel zo dat dit altijd volwassenen betrof en dan nog verreweg het meeste
de mannen. De opgroeiende jeugd was niet veel in de cafe's te vinden. Door
de week was het in al die tapperijen niet zo druk, behalve dan met verenigingen
die er hun clubavonden hielden. Op zondagmorgen na de hoogmis gingen
veel mannelijke kerkgangers een borreltje vatten of kaarten als wekelijkse
ontspanning. Soms liep dat aardig uit de hand en werden er huisvaders, wat
overmoedig geworden wegens teveel alcohol, door hun boze vrouwen uit het café
gehaald. De gevolgen van overmatig drankgebruik hebben wij in die tijd nogal eens
gezien. Ik heb wel eens een handkar of zelfs ooit een kruiwagen door het dorp
zien gaan met daarop een stomdronken figuur die zo ten aanschouwe van iedereen
naar huis werd gereden. Naast ons huis in de Raadhuisstraat, waar nu de
Hoogstraat is, liep iemand in kennelijke staat met de fiets en kreeg een zekere
aandrang. Hij legde z'n fiets plat, trok zijn broek naar beneden en draaide een
rokende hoop tussen de spaken van zijn voorwiel. Het opstaan ging nogal lastig
omdat hij ook nog eens met zijn gewitwel tussen de spaken kwam. Met veel gemor
en gevloek bevrijdde hij, onder het oog van een aantal jeugdige toeschouwers,
zijn gewitwel uit het fietswiel en zwierde met z'n stinkende zaakje op huis aan.
In de heg van onze buurman Dorus Vos werd door een vaste cafébezoeker regelmatig
zijn blaas geledigd. Hij vond 't gin gezicht vur de kiendjes die vanuit de tuin
toekeken en besloot er 'n eind aan te maken. Toen Dorus hem weer eens aan zag
komen wachtte
hij tot de zatlap zijn straal in de heg spoot en sloeg er vervolgens met de schoeffel tegenaan. Het gepis in de heg was voorgoed afgelopen.
Alcohol veroorzaakte nogal eens vechtpartijtjes vooral tussen de jonge
mannen, wier puberale agressie schijnbaar door het vele drinken werd
aangewakkerd. Die ruzies werden buiten voor het café met de blote vuisten uitgevochten.
Vaak dronken ze na
de vijandelijkheden samen een bor reltje op de goeie afloop.
Bij Jan Schel
ontstond eens tijdens de kermis een flinke vechtpartij in het café. De Rusmollense
pliesiemacht in die tijd, o.a. d'n Brok en Schouten (unne pliessie van bekant
twee meter hoog), kwam er op af, zette hun fiets tegen de voorgevel, legde de
pet op de pakkendrager, gingen het café binnen en maaiden er eens flink
tegenaan. De vrede was vlug hersteld en het kermisfeest ging verder. Een snelle
en simpele oplossing.
Café het Centrum, later de Kep, nu de Bierelier.
Links de oude smederij van Jan Schel
D'n Dillis en d'n Deurs in de smurrie
D'n Dillis(Verhagen) was toen een bekende Rusmollenaar. Hij kluste hier en
daar wat, was een befaamd mollenvanger en lustte op z'n tijd wel een borreltje.
Na een stevig cafébezoek werd hij voor kapperszaak van Wim Blom in de Dorpsstraat op z'n
brommertje aangehouden door politieman van Deursen, die zelf op een motor met
zijspan reed. Hij foeterde hem uit dat hij eigenlijk zelfs nog niet mocht lopen
en verbood hem verder te rijden. D'n Dillis liep mokkend met z''n brommertje verder de
Dorpsstraat in maar bij het café van Piet de Kinderen dacht hij veilig te zijn stapte hij er toch weer op. Pech gehad! Iets verder bij Januske van Gerven stond
d'n Deurs hem op te
wachten. Hij arresteerde D'n Dillis, zette hem in het zijspan van zijn motor en reed weg, de
Burgemeester Wolterstraat in. Vlak voor de spoorlijn trok de jolige Dillis aan het stuur
en prompt zwierde het tweetal van de weg af en reed bij de hooipers van
Westerlaken een stront/afvalwaterput in. Kopje onder! D'n Dillis was er het
eerste uit en duwde d'n Deurs, die net uit de put krabbelde, terug in
de smurrie. Gemeenteambtenaar Jantje Venrooy, die toevallig toeschouwer was, liep snel
naar het woonhuis van politieman Brok, om d'n hoek in de Stationsstraat.
D'n Brok
die ginne hèndige waar, ging meteen mee, trok
onderweg al zunne gummiknuppel en zorgde dat d'n Dillis zijn eigen verder rustig
hield. D'n Dillis is in 't durp zo ongeveer onsterfelijk geworden met dit
voorval en is bij het vertellen ervan weer dikwijls zat geworden.
Haren knippen tussen de
fietswielen
Mijn ouders vonden het te duur
om onze haren bij onze bijna buurman 'de Saar' te laten knippen. Daar kan ik nu
wel inkomen. We waren met velen dus elke besparing was meegenomen. Maar toen was
ik er niet zo gelukkig mee. Zolang we op
de lagere school zaten moesten we voor haren knippen naar Empel. Op de fiets. Er
konden per keer twee jongens mee. Maar we hadden thuis maar
één fiets voor alle kinderen en daarom moest
er eene bij ons vader achterop en d'n andere
fietste achter ons vader aan. De route naar Empel door de polder
ging over de Nieuwendijk tot aan d'n uurste wittering en dan links het brugske
over. Langs de wittering liep een smal zandpèdje.
s'Zomers was dit pèdje te zacht en
s'winters te hard. Tussen het karrespoor en de wittering was het moeilijk om
overeind te blijven en nie in 't wòtter te flikkeren.
In Empel woonde ome Jos, de oudste broer van ons vader. Die repareerde oude en
verkocht nieuwe fietsen. Op zekere dag was hij in het bezit gekomen van een handaangedreven tondeuze om haren te knippen.
Onmiddellijk nadat het in de
familie bekend was geworden togen zijn broers met hun mannelijke kroost naar
Empel om ze goeiekoop te laten kaalknippen.
Ome Jos had er nooit voor geleerd maar in zijn werkplaats tussen de ouwe
fietsen en onderdelen viel kwaliteit niet zo op. Voor dat je er erg in had was
het gebeurd en was je van je haardos verlost. Het moest vooral kort zijn
had ons moeder gezegd. Nou, dat
was tegen geen dovemansoren gezegd. Ome Jos knipte er lustig op los en kende
geen genade en maar één kapsel: bloempotmodel. De terugweg ging wegens onze gestroomlijnde kale
kop veel vlugger. Bij thuiskomst keurde ons moeder de kopkes en als het nog niet
kort genoeg was pakte ze zelf ook nog efkes de schaar om 't nog 'n bietje
af te werken. De eerste dagen dat wij weer naar school moesten hadden we het
liefste een pet opgezet. Maar och alles went, ok unne koale kop!

naar boven
|
|